Surah At-Tahrim

Daftar Surah

بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِيْمِ
يٰٓاَيُّهَا النَّبِيُّ لِمَ تُحَرِّمُ مَآ اَحَلَّ اللّٰهُ لَكَۚ تَبْتَغِيْ مَرْضَاتَ اَزْوَاجِكَۗ وَاللّٰهُ غَفُوْرٌ رَّحِيْمٌ١
Yā ayyuhan-nabiyyu lima tuḥarrimu mā aḥallallāhu lak(a), tabtagī marḍāta azwājik(a), wallāhu gafūrur raḥīm(un).
[1] O Profeet, waarom verbied iets wat Allah jou heeft toegestaan, om het welbehagen van jouw vrouwen te verkrijgen? En Allah is Vergevensgezind en Meest Barmhartig.

قَدْ فَرَضَ اللّٰهُ لَكُمْ تَحِلَّةَ اَيْمَانِكُمْۚ وَاللّٰهُ مَوْلٰىكُمْۚ وَهُوَ الْعَلِيْمُ الْحَكِيْمُ٢
Qad faraḍallāhu lakum taḥillata aimānikum, wallāhu maulākum, wa huwal-‘alīmul-ḥakīm(u).
[2] Allah heeft jullie waarlijk verplicht om jullie eden toegestaan te maken. En Allah is jullie Meester. En Hij is de Alwetende, de Alwijze.

وَاِذْ اَسَرَّ النَّبِيُّ اِلٰى بَعْضِ اَزْوَاجِهٖ حَدِيْثًاۚ فَلَمَّا نَبَّاَتْ بِهٖ وَاَظْهَرَهُ اللّٰهُ عَلَيْهِ عَرَّفَ بَعْضَهٗ وَاَعْرَضَ عَنْۢ بَعْضٍۚ فَلَمَّا نَبَّاَهَا بِهٖ قَالَتْ مَنْ اَنْۢبَاَكَ هٰذَاۗ قَالَ نَبَّاَنِيَ الْعَلِيْمُ الْخَبِيْرُ٣
Wa iż asarran-nabiyyu ilā ba‘ḍi azwājihī ḥadīṡā(n), falammā nabba'at bihī wa aẓharahullāhu ‘alaihi ‘arrafa ba‘ḍahū wa a‘raḍa ‘am baḍ(in), falammā nabba'ahā bihī qālat man amba'aka hāżā, qāla nabba'aniyal-‘alīmul-khabīr(u).
[3] En (gedenkt) toen de Boodschapper in het geheim een gebeurtenis aan één van zijn vrouwen toevertrouwde. En toen zij dit vertelde en Allah dit aan hem openbaar maakte, maakte hij er een gedeelte van bekend en liet een er gedeelte van onbesproken. Toen hij het haar vertelde, zei zij: "Wie heeft jou dit verteld?" Hij zei: "De Kenner, de Alwetende, heeft mij op de hoogte gebracht."

اِنْ تَتُوْبَآ اِلَى اللّٰهِ فَقَدْ صَغَتْ قُلُوْبُكُمَاۚ وَاِنْ تَظٰهَرَا عَلَيْهِ فَاِنَّ اللّٰهَ هُوَ مَوْلٰىهُ وَجِبْرِيْلُ وَصَالِحُ الْمُؤْمِنِيْنَۚ وَالْمَلٰۤىِٕكَةُ بَعْدَ ذٰلِكَ ظَهِيْرٌ٤
In tatūbā ilallāhi faqad ṣagat qulūbukumā, wa in taẓāharā ‘alaihi fa innallāha huwa maulāhu wa jibrīlu wa ṣāliḥul-mu'minīn(a), wal-malā'ikatu ba‘da żālika ẓahīr(un).
[4] Als jullie beiden (Hafsah en Â'isjah) Allah berouw tonen (is dat beter voor jullie), dan neigen jullie harten waarlijk (naar het goede). Maar als jullie elkaar bijstaan tegen hem (de Boodschapper), dan is Allah waarlijk jouw Helper, en Djibrîl en de rechtschapen gelovigen en daarnaast de Engelen zullen helpers zijn.

عَسٰى رَبُّهٗٓ اِنْ طَلَّقَكُنَّ اَنْ يُّبْدِلَهٗٓ اَزْوَاجًا خَيْرًا مِّنْكُنَّ مُسْلِمٰتٍ مُّؤْمِنٰتٍ قٰنِتٰتٍ تٰۤىِٕبٰتٍ عٰبِدٰتٍ سٰۤىِٕحٰتٍ ثَيِّبٰتٍ وَّاَبْكَارًا٥
‘Asā rabbuhū in ṭallaqakunna ay yubdilahū azwājan khairam minkunna muslimātim mu'minātin qānitātin tā'ibātin ‘ābidātin sā'iḥātin ṡayyibātiw wa abkārā(n).
[5] Het kan zijn dat wanneer hij van jullie (zijn echtgenotes) scheidt, dat zijn Heer aan hem betere echtgenotes in de plaats van jullie zal geven, die zich overgeven, die gelovend, gehoorzamend, berouwvol, aanbiddend en vastend zijn, die eerder getrouwd zijn geweest, of maagd zijn.

يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا قُوْٓا اَنْفُسَكُمْ وَاَهْلِيْكُمْ نَارًا وَّقُوْدُهَا النَّاسُ وَالْحِجَارَةُ عَلَيْهَا مَلٰۤىِٕكَةٌ غِلَاظٌ شِدَادٌ لَّا يَعْصُوْنَ اللّٰهَ مَآ اَمَرَهُمْ وَيَفْعَلُوْنَ مَا يُؤْمَرُوْنَ٦
Yā ayyuhal-lażīna āmanū qū anfusakum wa ahlīkum nāraw waqūduhan-nāsu wal-ḥijāratu ‘alaihā malā'ikatun gilāẓun syidādul lā ya‘ṣūnallāha mā amarahum wa yaf‘alūna mā yu'marūn(a).
[6] O jullie die geloven, behoedt julliezelf en jullie gezinsleden voor de Hel, die als brandstof mensen en stenen heeft, waarover strenge en hard optredende Engelen zijn aangesteld, die Allah niet ongehoorzaam zijn in wat Hij hun beveelt, en die uitvoeren wat hun is bevolen.

يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ كَفَرُوْا لَا تَعْتَذِرُوا الْيَوْمَۗ اِنَّمَا تُجْزَوْنَ مَا كُنْتُمْ تَعْمَلُوْنَ ࣖ٧
Yā ayyuhal-lażīna kafarū lā ta‘tażīrul-yaum(a), innamā tujzauna mā kuntum ta‘malūn(a).
[7] O jullie die ongelovig zijn, verontschuldigt jullie op die Dag niet: jullie worden slechts vergolden naar wat jullie hebben gedaan.

يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا تُوْبُوْٓا اِلَى اللّٰهِ تَوْبَةً نَّصُوْحًاۗ عَسٰى رَبُّكُمْ اَنْ يُّكَفِّرَ عَنْكُمْ سَيِّاٰتِكُمْ وَيُدْخِلَكُمْ جَنّٰتٍ تَجْرِيْ مِنْ تَحْتِهَا الْاَنْهٰرُۙ يَوْمَ لَا يُخْزِى اللّٰهُ النَّبِيَّ وَالَّذِيْنَ اٰمَنُوْا مَعَهٗۚ نُوْرُهُمْ يَسْعٰى بَيْنَ اَيْدِيْهِمْ وَبِاَيْمَانِهِمْ يَقُوْلُوْنَ رَبَّنَآ اَتْمِمْ لَنَا نُوْرَنَا وَاغْفِرْ لَنَاۚ اِنَّكَ عَلٰى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيْرٌ٨
Yā ayyuhal-lażīna āmanū tūbū ilallāhi taubatan naṣūḥā(n), ‘asā rabbukum ay yukaffira ‘ankum sayyi'ātikum wa yudkhilakum jannātin tajrī min taḥtihal-anhār(u), yauma lā yukhzillāhun-nabiyya wal-lażīna āmanū ma‘ah(ū), nūruhum yas‘ā baina aidīhim wa bi'aimānihim yaqūlūna rabbanā atmim lanā nūranā wagfir lanā, innaka ‘alā kulli syai'in qadīr(un).
[8] O jullie die geloven, toont Allah oprecht berouw, hopelijk zal jullie Heer jullie zonden uitwissen en jullie Tuinen (het Paradijs) doen binnengaan waar de rivieren onder door stromen op de Dag waarop Allah de Profeet en degenen die met hem geloven niet zal vernederen. Hun licht straalt vóór hen en rechts van hen. Zij zeggen: "Onze Heer, vervolmaak voor ons ons licht en vergeef ons: voorwaar, U bent Almachtig over alle zaken."

يٰٓاَيُّهَا النَّبِيُّ جَاهِدِ الْكُفَّارَ وَالْمُنٰفِقِيْنَ وَاغْلُظْ عَلَيْهِمْۗ وَمَأْوٰىهُمْ جَهَنَّمُۗ وَبِئْسَ الْمَصِيْرُ٩
Yā ayyuhan-nabiyyu jāhidil-kuffāra wal-munāfiqīna wagluẓ ‘alaihim, wa ma'wāhum jahannam(u), wa bi'sal-maṣīr(u).
[9] O Profeet, bestrijd de ongelovigen en de huichelaars en treed hard tegen hen op. Hun bestemming is de Hel, en dat is de slechtste plaats van bestemming.

ضَرَبَ اللّٰهُ مَثَلًا لِّلَّذِيْنَ كَفَرُوا امْرَاَتَ نُوْحٍ وَّامْرَاَتَ لُوْطٍۗ كَانَتَا تَحْتَ عَبْدَيْنِ مِنْ عِبَادِنَا صَالِحَيْنِ فَخَانَتٰهُمَا فَلَمْ يُغْنِيَا عَنْهُمَا مِنَ اللّٰهِ شَيْـًٔا وَّقِيْلَ ادْخُلَا النَّارَ مَعَ الدّٰخِلِيْنَ١٠
Ḍaraballāhu maṡalal lil-lażīna kafarumra'ata nūḥiw wamra'ata lūṭ(in), kānatā taḥta ‘abdaini min ‘ibādinā ṣāliḥaini fa khānatāhumā falam yugniyā ‘anhumā minallāhi syai'aw wa qīladkhulan-nāra ma‘ad-dākhilīn(a).
[10] Allah heeft degenen die niet geloven de vrouw van Nôeh en de vrouw van Lôeth als een voorbeeld gegeven. Zij waren onder de hoede van twee rechtschapenen van onder Onze dienaren, maar zij verraadden hen, toen baatten zij (Nôeh en Lôeth) hun in niets tegen Allah. En er werd tot hen (de beide vrouwen) gezegd: "Treedt de hel binnen, tezamen met de binnentreders."

وَضَرَبَ اللّٰهُ مَثَلًا لِّلَّذِيْنَ اٰمَنُوا امْرَاَتَ فِرْعَوْنَۘ اِذْ قَالَتْ رَبِّ ابْنِ لِيْ عِنْدَكَ بَيْتًا فِى الْجَنَّةِ وَنَجِّنِيْ مِنْ فِرْعَوْنَ وَعَمَلِهٖ وَنَجِّنِيْ مِنَ الْقَوْمِ الظّٰلِمِيْنَۙ١١
Wa ḍaraballāhu maṡalal lil-lażīna āmanumra'ata fir‘aun(a), iż qālat rabbibni lī ‘indaka baitan fil jannati wa najjinī min fir‘auna wa ‘amalihī wa najjinī minal qaumiẓ-ẓālimīn(a).
[11] En de gelovigen heeft Allah de vrouw van Fir'aun als voorbeeld gegeven, toen zij zei: "Mijn Heer, bouw voor mij een huis aan Uw Zijde in het Paradijs, en red mij van Fir'aun en zijn deden en red mij van het onrechtvaardige volk."

وَمَرْيَمَ ابْنَتَ عِمْرٰنَ الَّتِيْٓ اَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيْهِ مِنْ رُّوْحِنَا وَصَدَّقَتْ بِكَلِمٰتِ رَبِّهَا وَكُتُبِهٖ وَكَانَتْ مِنَ الْقٰنِتِيْنَ ࣖ ۔١٢
Wa maryamabnata ‘imrānal-latī aḥṣanat farjahā fa nafakhnā fīhi mir rūḥinā wa ṣaddaqat bikalimāti rabbihā wa kutubihī wa kānat minal-qānitīn(a).
[12] En (het voorbeeld van) Maryam, de dochter van Imrân, die haar eerbaarheid bewaard had, waarop Wij in haar van Onze geest bliezen en zij getuigde van de Waarheid van de Woorden van haar Heer en Zijn Schriften en zij behoorde tot de gehoorzamen.