Surah Al-Munafiqun
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِيْمِ
اِذَا جَاۤءَكَ الْمُنٰفِقُوْنَ قَالُوْا نَشْهَدُ اِنَّكَ لَرَسُوْلُ اللّٰهِ ۘوَاللّٰهُ يَعْلَمُ اِنَّكَ لَرَسُوْلُهٗ ۗوَاللّٰهُ يَشْهَدُ اِنَّ الْمُنٰفِقِيْنَ لَكٰذِبُوْنَۚ١
Iżā jā'akal-munāfiqūna qālū nasyhadu innaka larasūlullāh(i), wallāhu ya‘lamu innaka larasūluh(ū), wallāhu yasyhadu innal-munāfiqīna lakāżibūn(a).
[1]
Wanneer de huichelaars tot jou komen, dan zeggen zij: "Wij getuigen dat jij zeker de Boodschapper van Allah bent." En Allah weet dat jij zeker Zijn Boodschapper bent en Allah getuigt dat de huichelaars zeker leugenaars zijn.
اِتَّخَذُوْٓا اَيْمَانَهُمْ جُنَّةً فَصَدُّوْا عَنْ سَبِيْلِ اللّٰهِ ۗاِنَّهُمْ سَاۤءَ مَا كَانُوْا يَعْمَلُوْنَ٢
Ittakhażū aimānahum junnatan faṣaddū ‘an sabīlillāh(i), innahum sā'a mā kānū ya‘malūn(a).
[2]
Zij hebben hun eden tot een schild gemaakt en zij houden af van de Weg van Allah. Voorwaar, slecht is het wat zij plachten te doen.
ذٰلِكَ بِاَنَّهُمْ اٰمَنُوْا ثُمَّ كَفَرُوْا فَطُبِعَ عَلٰى قُلُوْبِهِمْ فَهُمْ لَا يَفْقَهُوْنَ٣
Żālika bi'annahum āmanū ṡumma kafarū faṭubi‘a ‘alā qulūbihim fahum lā yafqahūn(a).
[3]
Dat is omdat zij geloofden en daarna ongelovig werden, waarna hun harten verzegeld werden, zodat zij niet begrijpen.
۞ وَاِذَا رَاَيْتَهُمْ تُعْجِبُكَ اَجْسَامُهُمْۗ وَاِنْ يَّقُوْلُوْا تَسْمَعْ لِقَوْلِهِمْۗ كَاَنَّهُمْ خُشُبٌ مُّسَنَّدَةٌ ۗيَحْسَبُوْنَ كُلَّ صَيْحَةٍ عَلَيْهِمْۗ هُمُ الْعَدُوُّ فَاحْذَرْهُمْۗ قَاتَلَهُمُ اللّٰهُ ۖاَنّٰى يُؤْفَكُوْنَ٤
Wa iżā ra'aitahum tu‘jibuka ajsāmuhum, wa iy yaqūlū tasma‘ liqaulihim, ka'annahum khusyubum musannadah(tun), yaḥsabūna kulla ṣaiḥatin ‘alaihim, humul-‘aduwwu faḥżarhum, qātalahumullāh(u), annā yu'fakūn(a).
[4]
En wanneer jij hen ziet, wekken hun lichamen (hun uiterlijk vertoon) jouw verwondering op; en wanneer zij spreken, dan luister jij naar hun woorden. Zij zijn als balken die gestut worden. Zij denken dat elke schreeuw tot hen gericht is. Zij zijn de vijanden, kijk daarom uit voor hen. Allah vervloekt hen. Hoe kunnen zij misleid worden?
وَاِذَا قِيْلَ لَهُمْ تَعَالَوْا يَسْتَغْفِرْ لَكُمْ رَسُوْلُ اللّٰهِ لَوَّوْا رُءُوْسَهُمْ وَرَاَيْتَهُمْ يَصُدُّوْنَ وَهُمْ مُّسْتَكْبِرُوْنَ٥
Wa iżā qīla lahum ta‘ālau yastagfir lakum rasūlullāhi lawwau ru'ūsahum wa ra'aitahum yaṣuddūna wa hum mustakbirūn(a).
[5]
En als tot hen gezegd wordt: "Komt, dan zal de Boodschapper van Allah vergeving voor jullie vragen," dan buigen zij hun hoofden en zie jij hen (de verkondiging) tegenhouden, terwijl zij hoogmoedig zijn.
سَوَاۤءٌ عَلَيْهِمْ اَسْتَغْفَرْتَ لَهُمْ اَمْ لَمْ تَسْتَغْفِرْ لَهُمْۗ لَنْ يَّغْفِرَ اللّٰهُ لَهُمْۗ اِنَّ اللّٰهَ لَا يَهْدِى الْقَوْمَ الْفٰسِقِيْنَ٦
Sawā'un ‘alaihim astagfarta lahum am lam tastagfir lahum, lay yagfirallāhu lahum, innallāha lā yahdil-qaumal-fāsiqīn(a).
[6]
Het is voor hen hetzelfde of jij voor hen vergeving vraagt, of dat jij geen vergeving voor hen vraagt: Allah zal hen nooit vergeven. Voorwaar, Allah leidt het zwaar zondige volk niet.
هُمُ الَّذِيْنَ يَقُوْلُوْنَ لَا تُنْفِقُوْا عَلٰى مَنْ عِنْدَ رَسُوْلِ اللّٰهِ حَتّٰى يَنْفَضُّوْاۗ وَلِلّٰهِ خَزَاۤىِٕنُ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِۙ وَلٰكِنَّ الْمُنٰفِقِيْنَ لَا يَفْقَهُوْنَ٧
Humul-lażīna yaqūlūna lā tunfiqū ‘alā man ‘inda rasūlillāhi ḥattā yanfaḍḍū, wa lillāhi khazā'inus-samāwāti wal-arḍ(i), wa lākinnal-munāfiqīna lā yafqahūn(a).
[7]
Zij zijn degenen die zeggen: "Geeft geen bijdragen aan hen die met de Boodschapper van Allah zijn, zodat zij weglopen (van de Profeet.)" Aan Allah behoren de schatten van de hemelen en de aarde, maar de huichelaars begrijpen het niet
يَقُوْلُوْنَ لَىِٕنْ رَّجَعْنَآ اِلَى الْمَدِيْنَةِ لَيُخْرِجَنَّ الْاَعَزُّ مِنْهَا الْاَذَلَّ ۗوَلِلّٰهِ الْعِزَّةُ وَلِرَسُوْلِهٖ وَلِلْمُؤْمِنِيْنَ وَلٰكِنَّ الْمُنٰفِقِيْنَ لَا يَعْلَمُوْنَ ࣖ٨
Yaqūlūna la'ir raja‘nā ilal-madīnati layukhrijannal-a‘azzu minhal-ażall(a), wa lillāhil-‘izzatu wa lirasūlihī wa lil-mu'minīna wa lākinnal-munāfiqīna lā ya‘lamūn(a).
[8]
Zij zeggen: "Als wij naar Medinah terugkeren, dan zal het sterke zeker het zwakke daaruit verdrijven." En alle macht behoort aan Allah en aan Zijn Boodschapper en aan de gelovigen, maar de huichelaars weten het niet.
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا لَا تُلْهِكُمْ اَمْوَالُكُمْ وَلَآ اَوْلَادُكُمْ عَنْ ذِكْرِ اللّٰهِ ۚوَمَنْ يَّفْعَلْ ذٰلِكَ فَاُولٰۤىِٕكَ هُمُ الْخٰسِرُوْنَ٩
Yā ayyuhal-lażīna āmanū lā tulhikum amwālukum wa lā aulādukum ‘an żikrillāh(i), wa may yaf‘al żālika fa ulā'ika humul-khāsirūn(a).
[9]
O jullie die geloven, laat jullie bezittingen en jullie kinderen jullie niet afleiden van het gedenken van Allah. En wie dat doen: zij zijn degenen die de verliezers zijn.
وَاَنْفِقُوْا مِنْ مَّا رَزَقْنٰكُمْ مِّنْ قَبْلِ اَنْ يَّأْتِيَ اَحَدَكُمُ الْمَوْتُ فَيَقُوْلَ رَبِّ لَوْلَآ اَخَّرْتَنِيْٓ اِلٰٓى اَجَلٍ قَرِيْبٍۚ فَاَصَّدَّقَ وَاَكُنْ مِّنَ الصّٰلِحِيْنَ١٠
Wa anfiqū mimmā razaqnākum min qabli ay ya'tiya aḥadakumul-mautu fa yaqūla rabbi lau lā akhkhartanī ilā ajalin qarīb(in), fa aṣṣaddaqa wa akum minaṣ-ṣāliḥīn(a).
[10]
En geeft bijdragen van waar Wij jullie mee voorzien hebben, voordat de dood tot een van jullie komt, en deze dan zal zeggen: "Mijn Heer, Had U mij maar een korte tijd uitstel gegeven, dan zou ik uitgeven aan liefdadigheid en tot de rechtschapenen behoren."
وَلَنْ يُّؤَخِّرَ اللّٰهُ نَفْسًا اِذَا جَاۤءَ اَجَلُهَاۗ وَاللّٰهُ خَبِيْرٌۢ بِمَا تَعْمَلُوْنَ ࣖ١١
Wa lay yu'akhkhirallāhu nafsan iżā jā'a ajaluhā, wallāhu khabīrum bimā ta‘malūn(a).
[11]
Maar Allah geeft geen ziel ooit uitstel als haar tijd is gekomen. En Allah is Alwetend over wat jullie doen.