Surah Al-Hujurat
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِيْمِ
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا لَا تُقَدِّمُوْا بَيْنَ يَدَيِ اللّٰهِ وَرَسُوْلِهٖ وَاتَّقُوا اللّٰهَ ۗاِنَّ اللّٰهَ سَمِيْعٌ عَلِيْمٌ١
Yā ayyuhal-lażīna āmanū lā tuqaddimū baina yadayillāhi wa rasūlihī wattaqullāh(a), innallāha samī‘un ‘alīm(un).
[1]
O jullie die geloven, plaatst julliezelf niet vóór Allah en Zijn Boodschapper, maar vreest Allah. Voorwaar, Allah is Alhorend, Alwetend.
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا لَا تَرْفَعُوْٓا اَصْوَاتَكُمْ فَوْقَ صَوْتِ النَّبِيِّ وَلَا تَجْهَرُوْا لَهٗ بِالْقَوْلِ كَجَهْرِ بَعْضِكُمْ لِبَعْضٍ اَنْ تَحْبَطَ اَعْمَالُكُمْ وَاَنْتُمْ لَا تَشْعُرُوْنَ٢
Yā ayyuhal-lażīna āmanū lā tarfa‘ū aṣwātakum fauqa ṣautin-nabiyyi wa lā tajharū lahū bil-qauli kajahri ba‘ḍikum liba‘ḍin an taḥbaṭa a‘mālukum wa antum lā tasy‘urūn(a).
[2]
O jullie die geloven, verheft jullie stemmen niet boven de stem van de Profeet en spreekt niet luid tegen hem, zoals sommigen van jullie luid tegen elkaar spreken, anders zullen jullie daden vruchteloos worden, terwijl jullie het niet beseffen.
اِنَّ الَّذِيْنَ يَغُضُّوْنَ اَصْوَاتَهُمْ عِنْدَ رَسُوْلِ اللّٰهِ اُولٰۤىِٕكَ الَّذِيْنَ امْتَحَنَ اللّٰهُ قُلُوْبَهُمْ لِلتَّقْوٰىۗ لَهُمْ مَّغْفِرَةٌ وَّاَجْرٌ عَظِيْمٌ٣
Innal-lażīna yaguḍḍūna aṣwātahum ‘inda rasūlillāhi ulā'ikal-lażīnamtaḥanallāhu qulūbahum lit-taqwā, lahum magfiratuw wa ajrun ‘aẓīm(un).
[3]
Voorwaar, degenen die hun stemmen verzachten in de aanwezigheid van de Boodschapper van Allah: zij zijn degenen wier harten Allah heeft beproeft op Taqwa. Voor hen is er vergeving en een geweldige beloning.
اِنَّ الَّذِيْنَ يُنَادُوْنَكَ مِنْ وَّرَاۤءِ الْحُجُرٰتِ اَكْثَرُهُمْ لَا يَعْقِلُوْنَ٤
Innal-lażīna yunādūnaka miw warā'il-ḥujurāti akṡaruhum lā ya‘qilūn(a).
[4]
Voorwaar, degenen die naar jou (O Moehammad) roepen van buiten de kamers (van jou): de meesten van hen begrijpen (de onbeleefdheid) ervan niet.
وَلَوْ اَنَّهُمْ صَبَرُوْا حَتّٰى تَخْرُجَ اِلَيْهِمْ لَكَانَ خَيْرًا لَّهُمْ ۗوَاللّٰهُ غَفُوْرٌ رَّحِيْمٌ٥
Wa lau annahum ṣabarū ḥattā takhruja ilaihim lakāna khairal lahum, wallāhu gafūrur raḥīm(un).
[5]
Als zij geduld hadden tot jij naar buiten kwam om hen te ontmoeten, dan zou dat beter voor hen zijn. En Allah is Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْٓا اِنْ جَاۤءَكُمْ فَاسِقٌۢ بِنَبَاٍ فَتَبَيَّنُوْٓا اَنْ تُصِيْبُوْا قَوْمًاۢ بِجَهَالَةٍ فَتُصْبِحُوْا عَلٰى مَا فَعَلْتُمْ نٰدِمِيْنَ٦
Yā ayyuhal-lażīna āmanū in jā'akum fāsiqum binaba'in fa tabayyanū an tuṣībū qaumam bijahālatin fa tuṣbiḥū ‘alā mā fa‘altum nādimīn(a).
[6]
O jullie die geloven, als een verdorvene met een bericht komt, onderzoekt het dan nauwkeurig, anders treffen jullie uit onwetendheid een volk met een ramp, waarna jullie spijt zouden krijgen van wat jullie deden.
وَاعْلَمُوْٓا اَنَّ فِيْكُمْ رَسُوْلَ اللّٰهِ ۗ لَوْ يُطِيْعُكُمْ فِيْ كَثِيْرٍ مِّنَ الْاَمْرِ لَعَنِتُّمْ وَلٰكِنَّ اللّٰهَ حَبَّبَ اِلَيْكُمُ الْاِيْمَانَ وَزَيَّنَهٗ فِيْ قُلُوْبِكُمْ وَكَرَّهَ اِلَيْكُمُ الْكُفْرَ وَالْفُسُوْقَ وَالْعِصْيَانَ ۗ اُولٰۤىِٕكَ هُمُ الرّٰشِدُوْنَۙ٧
Wa‘lamū anna fīkum rasūlallāh(i), lau yuṭī‘ukum fī kaṡīrim minal-amri la‘anittum wa lākinnallāha ḥabbaba ilaikumul-īmāna wa zayyanahū fī qulūbikum wa karraha ilaikumul-kufra wal-fusūqa wal-‘iṣyān(a), ulā'ika humur-rāsyidūn(a).
[7]
En weet dat onder jullie zich de Boodschapper van Allah bevindt. Als hij jullie (adviezen) zou volgen in vele aangelegenheden, dan zouden jullie zeker in moeilijkheden verkeren. Maar Allah heeft jullie doen houden van het geloof en Hij heeft het mooi gemaakt in jullie harten en Hij heeft jullie een afkeer doen hebben van ongeloof, zware zonden en opstandigheid. Zij zijn degenen die het rechte Pad volgen.
فَضْلًا مِّنَ اللّٰهِ وَنِعْمَةً ۗوَاللّٰهُ عَلِيْمٌ حَكِيْمٌ٨
Faḍlam minallāhi wa ni‘mah(tan), wallāhu ‘alīmun ḥakīm(un).
[8]
Als een gunst van Allah en een genieting. En Allah is Alwetend, Alwijs.
وَاِنْ طَاۤىِٕفَتٰنِ مِنَ الْمُؤْمِنِيْنَ اقْتَتَلُوْا فَاَصْلِحُوْا بَيْنَهُمَاۚ فَاِنْۢ بَغَتْ اِحْدٰىهُمَا عَلَى الْاُخْرٰى فَقَاتِلُوا الَّتِيْ تَبْغِيْ حَتّٰى تَفِيْۤءَ اِلٰٓى اَمْرِ اللّٰهِ ۖفَاِنْ فَاۤءَتْ فَاَصْلِحُوْا بَيْنَهُمَا بِالْعَدْلِ وَاَقْسِطُوْا ۗاِنَّ اللّٰهَ يُحِبُّ الْمُقْسِطِيْنَ٩
Wa in ṭā'ifatāni minal-mu'minīnaqtatalū fa aṣliḥū bainahumā, fa im bagat iḥdāhumā ‘alal-ukhrā fa qātilul-latī tabgī ḥattā tafī'a ilā amrillāh(i), fa in fā'at fa aṣliḥū bainahumā bil-‘adli wa aqsiṭū, innallāha yuḥibbul-muqsiṭīn(a).
[9]
En als twee partijen van gelovigen met elkaar slaags raken, sticht dan vrede tussen hen. Als dan de ene partij de andere onrecht aandoet, bevecht dan degenen die onrecht plegen, tot zij terugkeren naar het bevel van Allah. Als zij dan terugkeren, sticht dan vrede tussen hen met rechtvaardigheid en weest onpartijdig. Voorwaar, Allah houdt van de onpartijdigen.
اِنَّمَا الْمُؤْمِنُوْنَ اِخْوَةٌ فَاَصْلِحُوْا بَيْنَ اَخَوَيْكُمْ وَاتَّقُوا اللّٰهَ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُوْنَ ࣖ١٠
Innamal-mu'minūna ikhwatun fa aṣliḥū baina akhawaikum wattaqullāha la‘allakum turḥamūn(a).
[10]
Voorwaar, de gelovigen zijn elkaars broeders, sticht daarom vrede tussen jouw broeders. En vreest Allah. Hopelijk zullen jullie begenadigd worden.
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا لَا يَسْخَرْ قَوْمٌ مِّنْ قَوْمٍ عَسٰٓى اَنْ يَّكُوْنُوْا خَيْرًا مِّنْهُمْ وَلَا نِسَاۤءٌ مِّنْ نِّسَاۤءٍ عَسٰٓى اَنْ يَّكُنَّ خَيْرًا مِّنْهُنَّۚ وَلَا تَلْمِزُوْٓا اَنْفُسَكُمْ وَلَا تَنَابَزُوْا بِالْاَلْقَابِۗ بِئْسَ الِاسْمُ الْفُسُوْقُ بَعْدَ الْاِيْمَانِۚ وَمَنْ لَّمْ يَتُبْ فَاُولٰۤىِٕكَ هُمُ الظّٰلِمُوْنَ١١
Yā ayyuhal-lażīna āmanū lā yaskhar qaumum min qaumin ‘asā ay yakūnū khairam minhum wa lā nisā'um min nisā'in ‘asā ay yakunna khairam minhunn(a), wa lā talmizū anfusakum wa lā tanābazū bil-alqāb(i), bi'salismul-fusūqu ba‘dal-īmān(i), wa mal lam yatub fa ulā'ika humuẓ-ẓālimūn(a).
[11]
O jullie die geloven, laat een volk niet een ander volk beledigen, het kan zijn dat zij (die beledigd worden) beter zijn dan hen; en laat sommige vrouwen geen andere vrouwen beledigen, het kan zijn dat zij beter zijn dan hen. En hoont elkaar niet, en belastert elkaar niet met bijnamen. De slechtste naam is de verdorven (naam), na het geloof (ontvangen te hebben). En wie geen berouw toont: zij zijn de onrechtplegers.
يٰٓاَيُّهَا الَّذِيْنَ اٰمَنُوا اجْتَنِبُوْا كَثِيْرًا مِّنَ الظَّنِّۖ اِنَّ بَعْضَ الظَّنِّ اِثْمٌ وَّلَا تَجَسَّسُوْا وَلَا يَغْتَبْ بَّعْضُكُمْ بَعْضًاۗ اَيُحِبُّ اَحَدُكُمْ اَنْ يَّأْكُلَ لَحْمَ اَخِيْهِ مَيْتًا فَكَرِهْتُمُوْهُۗ وَاتَّقُوا اللّٰهَ ۗاِنَّ اللّٰهَ تَوَّابٌ رَّحِيْمٌ١٢
Yā ayyuhal-lażīna āmanujtanibū kaṡīram minaẓ-ẓann(i), inna ba‘daẓ-ẓanni iṡmuw wa lā tajassasū wa lā yagtab ba‘ḍukum ba‘ḍā(n), ayuḥibbu aḥadukum ay ya'kula laḥma akhīhi maitan fa karihtumūh(u), wattaqullāh(a), innallāha tawwābur raḥīm(un).
[12]
O jullie die geloven, vermijdt veel van de kwade vermoedens. Voorwaar, een deel van de kwade vermoedens zijn zonden. En bespioneert elkaar niet en spreekt geen kwaad over elkaar in elkaars afwezigheid. Zou iemand van jullie het vlees van zijn dode broeder willen eten? Jullie zouden het zeker haten. En vreest Allah. Voorwaar, Allah is Berouwaanvaardend, Meest Barmhartig.
يٰٓاَيُّهَا النَّاسُ اِنَّا خَلَقْنٰكُمْ مِّنْ ذَكَرٍ وَّاُنْثٰى وَجَعَلْنٰكُمْ شُعُوْبًا وَّقَبَاۤىِٕلَ لِتَعَارَفُوْا ۚ اِنَّ اَكْرَمَكُمْ عِنْدَ اللّٰهِ اَتْقٰىكُمْ ۗاِنَّ اللّٰهَ عَلِيْمٌ خَبِيْرٌ١٣
Yā ayyuhan-nāsu innā khalaqnākum min żakariw wa unṡā wa ja‘alnākum syu‘ūbaw wa qabā'ila lita‘ārafū, inna akramakum ‘indallāhi atqākum, innallāha ‘alīmun khabīr(un).
[13]
O mensheid, Wij hebben jullie geschapen uit een man en een vrouw en Wij hebben jullie tot volken en stammen gemaakt, opdat jullie elkaar leren kennen. Voorwaar, de meest edele van jullie is bij Allah degene die het meest (Allah) vreest. Voorwaar, Allah is van alles op de hoogte, Alwetend.
۞ قَالَتِ الْاَعْرَابُ اٰمَنَّا ۗ قُلْ لَّمْ تُؤْمِنُوْا وَلٰكِنْ قُوْلُوْٓا اَسْلَمْنَا وَلَمَّا يَدْخُلِ الْاِيْمَانُ فِيْ قُلُوْبِكُمْ ۗوَاِنْ تُطِيْعُوا اللّٰهَ وَرَسُوْلَهٗ لَا يَلِتْكُمْ مِّنْ اَعْمَالِكُمْ شَيْـًٔا ۗاِنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ رَّحِيْمٌ١٤
Qālatil-a‘rābu āmannā, qul lam tu'minū wa lākin qūlū aslamnā wa lammā yadkhulil-īmānu fī qulūbikum, wa in tuṭī‘ullāha wa rasūlahū lā yalitkum min a‘mālikum syai'ā(n), innallāha gafūrur raḥīm(un).
[14]
De bedoeïenen zeggen: "Wij geloven." Zeg (tegen hen O Moehammad): "Jullie geloven (nog) niet," maar zeg (dat zij zeggen): "Wij hebben ons overgegeven," want het geloof is jullie harten nog niet binnengegaan. Maar als jullie Allah en Zijn Boodschapper gehoorzamen, dan vermindert Hij niets (van de beloning) van jullie daden. Voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
اِنَّمَا الْمُؤْمِنُوْنَ الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا بِاللّٰهِ وَرَسُوْلِهٖ ثُمَّ لَمْ يَرْتَابُوْا وَجَاهَدُوْا بِاَمْوَالِهِمْ وَاَنْفُسِهِمْ فِيْ سَبِيْلِ اللّٰهِ ۗ اُولٰۤىِٕكَ هُمُ الصّٰدِقُوْنَ١٥
Innamal-mu'minūnal-lażīna āmanū billāhi wa rasūlihī ṡumma lam yartābū wa jāhadū bi'amwālihim wa anfusihim fī sabīlillāh(i), ulā'ika humuṣ-ṣādiqūn(a).
[15]
Voorwaar, de gelovigen zijn slechts degenen die in Allah en Zijn Boodschapper geloven, die vervolgens niet twijfelen en die met hun bezittingen en hun levens strijden op de Weg van Allah. Zij zijn de waarachtigen.
قُلْ اَتُعَلِّمُوْنَ اللّٰهَ بِدِيْنِكُمْۗ وَاللّٰهُ يَعْلَمُ مَا فِى السَّمٰوٰتِ وَمَا فِى الْاَرْضِۗ وَاللّٰهُ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيْمٌ١٦
Qul atu‘alimūnallāha bidīnikum, wallāhu ya‘lamu mā fis-samāwāti wa mā fil-arḍ(i), wallāhu bikulli syai'in ‘alīm(un).
[16]
Zeg: "Zouden jullie Allah willen vertellen over (de waarachtigheid) van jullie geloof? Terwijl Hij kent wat zich in de hemelen en op de aarde bevindt? En Allah is Alwetend over alle zaken.
يَمُنُّوْنَ عَلَيْكَ اَنْ اَسْلَمُوْا ۗ قُلْ لَّا تَمُنُّوْا عَلَيَّ اِسْلَامَكُمْ ۚبَلِ اللّٰهُ يَمُنُّ عَلَيْكُمْ اَنْ هَدٰىكُمْ لِلْاِيْمَانِ اِنْ كُنْتُمْ صٰدِقِيْنَ١٧
Yamunnūna ‘alaika an aslamū, qul lā tamunnū ‘alayya islāmakum, balillāhu yamunnu ‘alaikum an hadākum lil-īmāni in kuntum ṣādiqīn(a).
[17]
Zij menen jou een dienst te bewijzen door Moslim te worden. Zeg: "Bewijst mij geen dienst door jullie (toetreden tot) de Islam. Juist Allah heeft jullie begenadigd, doordat Hij jullie naar het geloof heeft geleid, als jullie waarachtig zijn."
اِنَّ اللّٰهَ يَعْلَمُ غَيْبَ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِۗ وَاللّٰهُ بَصِيْرٌۢ بِمَا تَعْمَلُوْنَ ࣖ١٨
Innallāha ya‘lamu gaibas-samāwāti wal-arḍ(i), wallāhu baṣīrum bimā ta‘malūn(a).
[18]
Voorwaar, Allah kent het onwaarneembare van de hemelen en de aarde. En Allah is Alziend over wat jullie doen.