Surah Asy-Syura

Daftar Surah

بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِيْمِ
حٰمۤ ۚ١
Ḥā mīm.
[1] Ha Mîm.

عۤسۤقۤ ۗ٢
‘Ain sīn qāf.
[2] 'Aîn Sîn Qâf.

كَذٰلِكَ يُوْحِيْٓ اِلَيْكَ وَاِلَى الَّذِيْنَ مِنْ قَبْلِكَۙ اللّٰهُ الْعَزِيْزُ الْحَكِيْمُ٣
Każālika yūḥī ilaika wa ilal-lażīna min qablik(a), allāhul-‘azīzul-ḥakīm(u).
[3] Zó openbaart Allah aan jou en aan degenen vóór jou; Allah is de Almachtige, de Alwijze.

لَهٗ مَا فِى السَّمٰوٰتِ وَمَا فِى الْاَرْضِۗ وَهُوَ الْعَلِيُّ الْعَظِيْمُ٤
Lahū mā fis-samāwāti wa mā fil-arḍ(i), wa huwal-‘aliyyul-‘aẓīm(u).
[4] Aan Hem behoort alles wat in de hemelen en op de aarde is, en Hij is de Verhevene, de Geweldige.

تَكَادُ السَّمٰوٰتُ يَتَفَطَّرْنَ مِنْ فَوْقِهِنَّ وَالْمَلٰۤىِٕكَةُ يُسَبِّحُوْنَ بِحَمْدِ رَبِّهِمْ وَيَسْتَغْفِرُوْنَ لِمَنْ فِى الْاَرْضِۗ اَلَآ اِنَّ اللّٰهَ هُوَ الْغَفُوْرُ الرَّحِيْمُ٥
Takādus-samāwātu yatafaṭṭarna min fauqihinna wal-malā'ikatu yusabbiḥūna biḥamdi rabbihim wa yastagfirūna liman fil-arḍ(i), alā innallāha huwal-gafūrur-raḥīm(u).
[5] Bijna scheuren de bovenkanten van de hemelen, en de Engelen prijzen de Glorie van hun Heer met Zijn lofprijzing en vragen om vergeving voor degenen die op de aarde zijn. Weet: voorvaar, Allah is de Vergevensgezinde, de Meest Barmhartige.

وَالَّذِيْنَ اتَّخَذُوْا مِنْ دُوْنِهٖٓ اَوْلِيَاۤءَ اللّٰهُ حَفِيْظٌ عَلَيْهِمْۖ وَمَآ اَنْتَ عَلَيْهِمْ بِوَكِيْلٍ٦
Wal-lażīnattakhażū min dūnihī auliyā'allāhu ḥafīẓun ‘alaihim, wa mā anta ‘alaihim biwakīl(in).
[6] En degenen die naast Allah beschermen nemen: Allah is de Waker over hen en jij (O Moehammad) bent over hen geen verantwoordelijke.

وَكَذٰلِكَ اَوْحَيْنَآ اِلَيْكَ قُرْاٰنًا عَرَبِيًّا لِّتُنْذِرَ اُمَّ الْقُرٰى وَمَنْ حَوْلَهَا وَتُنْذِرَ يَوْمَ الْجَمْعِ لَا رَيْبَ فِيْهِ ۗفَرِيْقٌ فِى الْجَنَّةِ وَفَرِيْقٌ فِى السَّعِيْرِ٧
Wa każālika auḥainā ilaika qur'ānan ‘arabiyyal litunżira ummal-qurā wa man ḥaulahā wa tunżira yaumal-jam‘i lā raiba fīh(i), farīqun fil-jannati wa farīqun fis-sa‘īr(i).
[7] Zó hebben Wij aan jou een Arabische Koran geopenbaard, om de bewoners van Oommoelqoerâ (Mekkah) en degenen die in de omgeving ervan wonen te waarshuwen. En om te waarschuwen voor de Dag der verzameling, waaraan geen twijfel is; een deel gaat naar het Paradijs en een deel gaat naar de Hel.

وَلَوْ شَاۤءَ اللّٰهُ لَجَعَلَهُمْ اُمَّةً وَّاحِدَةً وَّلٰكِنْ يُّدْخِلُ مَنْ يَّشَاۤءُ فِيْ رَحْمَتِهٖۗ وَالظّٰلِمُوْنَ مَا لَهُمْ مِّنْ وَّلِيٍّ وَّلَا نَصِيْرٍ٨
Wa lau syā'allāhu laja‘alahum ummataw wāḥidataw wa lākiy yudkhilu may yasyā'u fī raḥmatih(ī), waẓ-ẓālimūna mā lahum miw waliyyiw wa lā naṣīr(in).
[8] Als Allah het had gewild, dan had Hij hen (als behorend) tot één godsdienst (Oemmah) gemaakt, maar Allah laat tot Zijn Barmhartigheid toe wie Hij wil. En voor de onrechtvaardigen is er geen beschermer en geen helper.

اَمِ اتَّخَذُوْا مِنْ دُوْنِهٖٓ اَوْلِيَاۤءَۚ فَاللّٰهُ هُوَ الْوَلِيُّ وَهُوَ يُحْيِ الْمَوْتٰى ۖوَهُوَ عَلٰى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيْرٌ ࣖ٩
Amittakhażū min dūnihī auliyā'(a), fallāhu huwal-waliyyu wa huwa yuḥyil-mautā, wa huwa ‘alā kulli syai'in qadīr(un).
[9] Nemen jullie naast Allah beschermers? En Allah is de Beschermer. En Hij doet het dode leven, en Hij is Almachtig over alle zaken,

وَمَا اخْتَلَفْتُمْ فِيْهِ مِنْ شَيْءٍ فَحُكْمُهٗٓ اِلَى اللّٰهِ ۗذٰلِكُمُ اللّٰهُ رَبِّيْ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُۖ وَاِلَيْهِ اُنِيْبُ١٠
Wa makhtalaftum fīhi min syai'in faḥukmuhū ilallāh(i), żālikumullāhu rabbī ‘alaihi tawakkaltu wa ilaihi unīb(u).
[10] En waar jullie ook van mening over verschillen: de beslissing daarover is aan Allah. (Zeg:) "Dat is Allah, mijn Heer, op Hem vertrouw ik en tot Hem keer ik weer."

فَاطِرُ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِۗ جَعَلَ لَكُمْ مِّنْ اَنْفُسِكُمْ اَزْوَاجًا وَّمِنَ الْاَنْعَامِ اَزْوَاجًاۚ يَذْرَؤُكُمْ فِيْهِۗ لَيْسَ كَمِثْلِهٖ شَيْءٌ ۚوَهُوَ السَّمِيْعُ الْبَصِيْرُ١١
Fāṭirus-samāwāti wal-arḍ(i), ja‘ala lakum min anfusikum azwājaw wa minal-an‘āmi azwājā(n), yażra'ukum fīh(i), laisa kamiṡlihī syai'(un), wa huwas-samī‘ul-baṣīr(u).
[11] De Schepper van de hemelen en de aarde, Hij heeft voor jullie van julliezelf en van de dieren paren geschapen. Hij vermenigvuldigt jullie, niets is aan Hem gelijk. En Hij is de Alhorende, de Alziende.

لَهٗ مَقَالِيْدُ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِۚ يَبْسُطُ الرِّزْقَ لِمَنْ يَّشَاۤءُ وَيَقْدِرُ ۗاِنَّهٗ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيْمٌ١٢
Lahū maqālīdus-samāwāti wal-arḍ(i), yabsuṭur-rizqa limay yasyā'u wa yaqdir(u), innahū bikulli syai'in ‘alīm(un).
[12] Aan Hem behoren de sleutels van de hemelen en de aarde, Hij verruimt de voorzieningen voor wie Hij wil en Hij beperkt. Voorwaar, Hij is Alwetend over alle zaken.

۞ شَرَعَ لَكُمْ مِّنَ الدِّيْنِ مَا وَصّٰى بِهٖ نُوْحًا وَّالَّذِيْٓ اَوْحَيْنَآ اِلَيْكَ وَمَا وَصَّيْنَا بِهٖٓ اِبْرٰهِيْمَ وَمُوْسٰى وَعِيْسٰٓى اَنْ اَقِيْمُوا الدِّيْنَ وَلَا تَتَفَرَّقُوْا فِيْهِۗ كَبُرَ عَلَى الْمُشْرِكِيْنَ مَا تَدْعُوْهُمْ اِلَيْهِۗ اَللّٰهُ يَجْتَبِيْٓ اِلَيْهِ مَنْ يَّشَاۤءُ وَيَهْدِيْٓ اِلَيْهِ مَنْ يُّنِيْبُۗ١٣
Syara‘a lakum minad-dīni mā waṣṣā bihī nūḥaw wal-lażī auḥainā ilaika wa mā waṣṣā bihī ibrāhīma wa mūsā wa ‘īsā an aqīmud-dīna wa lā tatafarraqū fīh(i), kabura ‘alal-musyrikīna mā tad‘ūhum ilaih(i), allāhu yajtabī ilaihi may yasyā'u wa yahdī ilaihi may yunīb(u).
[13] Hij heeft jullie de godsdienst uitgelegd: wat Hij heeft opgedragen aan Nôeh, en hetgeen Wij aan jou geopenbaard hebben en wat Wij aan Ibrâhîm en Môesa en 'Isa hebben opgedragen: dat jullie de godsdienst onderhouden en dat jullie daarover niet verdeeld raken. Het is een zware zaak voor de veelgodenaanbidders, waartoe jullie hen oproepen. Allah kiest voor Zich wie Hij wil en Hij leidt naar Zich wie terugkeert.

وَمَا تَفَرَّقُوْٓا اِلَّا مِنْۢ بَعْدِ مَا جَاۤءَهُمُ الْعِلْمُ بَغْيًاۢ بَيْنَهُمْۗ وَلَوْلَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِنْ رَّبِّكَ اِلٰٓى اَجَلٍ مُّسَمًّى لَّقُضِيَ بَيْنَهُمْۗ وَاِنَّ الَّذِيْنَ اُوْرِثُوا الْكِتٰبَ مِنْۢ بَعْدِهِمْ لَفِيْ شَكٍّ مِّنْهُ مُرِيْبٍ١٤
Wa mā tafarraqū illā mim ba‘di mā jā'ahumul-‘ilmu bagyam bainahum, wa lau lā kalimatun sabaqat mir rabbika ilā ajalim musammal laquḍiya bainahum, wa innal-lażīna ūriṡul-kitāba mim ba‘dihim lafī syakkim minhu murīb(in).
[14] Zij raakten pas verdeeld toen de kennis tot hen kwam, elkaar onrecht aandoend. En als er niet een Woord (bevel) van jouw Heer was uitgegaan, tot een bepaalde tijd, den zouden zij al bestraft zijn. En voorwaar, degenen die de Schrift na hen erfden (de Joden en de Christenen), verkeren daarover zeker in vergaande twijfel.

فَلِذٰلِكَ فَادْعُ ۚوَاسْتَقِمْ كَمَآ اُمِرْتَۚ وَلَا تَتَّبِعْ اَهْوَاۤءَهُمْۚ وَقُلْ اٰمَنْتُ بِمَآ اَنْزَلَ اللّٰهُ مِنْ كِتٰبٍۚ وَاُمِرْتُ لِاَعْدِلَ بَيْنَكُمْ ۗ اَللّٰهُ رَبُّنَا وَرَبُّكُمْ ۗ لَنَآ اَعْمَالُنَا وَلَكُمْ اَعْمَالُكُمْ ۗ لَاحُجَّةَ بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمْ ۗ اَللّٰهُ يَجْمَعُ بَيْنَنَا ۚوَاِلَيْهِ الْمَصِيْرُ ۗ١٥
Fa liżālika fad‘(u), wastaqim kamā umirt(a), wa lā tattabi‘ ahwā'ahum, wa qul āmantu bimā anzalallāhu min kitāb(in), wa umirtu li'a‘dila bainakum, allāhu rabbunā wa rabbukum, lanā a‘mālunā wa lakum a‘mālukum, lā ḥujjata bainanā wa bainakum, allāhu yajma‘u bainanā,wa ilaihil-maṣīr(u).
[15] Roep daarom (op tot de Islam), en wees standvastig zoals jou is bevelen, en volg hun begeerten niet, en zeg: "Ik geloof in wat Allah van het Boek heeft neergezonden en ik ben bevolen om onder jullie rechtvaardig te oordelen. Allah is onze Heer en jullie Heer, voor ons zijn onze daden en voor julle zijn jullie daden. Er is geen reden tot twist tussen ons en jullie. Allah zal ons verzamelen. En tot Hem is de terugkeer."

وَالَّذِيْنَ يُحَاۤجُّوْنَ فِى اللّٰهِ مِنْۢ بَعْدِ مَا اسْتُجِيْبَ لَهٗ حُجَّتُهُمْ دَاحِضَةٌ عِنْدَ رَبِّهِمْ وَعَلَيْهِمْ غَضَبٌ وَّلَهُمْ عَذَابٌ شَدِيْدٌ١٦
Wal-lażīna yuḥājjūna fillāhi mim ba‘di mastujība lahū ḥujjatuhum dāḥiḍatun ‘inda rabbihim wa ‘alaihim gaḍabuw wa lahum ‘ażābun syadīd(un).
[16] En degenen die over Allah redetwisten nadat de (godsdienst van Allah) aanvaard is, hun verweer is nietig bij hun Heer. En op hen rust een grote toorn en voor hen is er een harde bestraffing.

اَللّٰهُ الَّذِيْٓ اَنْزَلَ الْكِتٰبَ بِالْحَقِّ وَالْمِيْزَانَ ۗوَمَا يُدْرِيْكَ لَعَلَّ السَّاعَةَ قَرِيْبٌ١٧
Allāhul-lażī anzalal-kitāba bil-ḥaqqi wal-mīzān(a), wa mā yudrīka la‘allas-sā‘ata qarīb(un).
[17] Allah is het Degene Die het Boek (de Koran) in Waarheid en met de weegschaal heeft neergezonden. En hoe kan jij dat weten? Misschien is het Uur al nabij.

يَسْتَعْجِلُ بِهَا الَّذِيْنَ لَا يُؤْمِنُوْنَ بِهَاۚ وَالَّذِيْنَ اٰمَنُوْا مُشْفِقُوْنَ مِنْهَاۙ وَيَعْلَمُوْنَ اَنَّهَا الْحَقُّ ۗ اَلَآ اِنَّ الَّذِيْنَ يُمَارُوْنَ فِى السَّاعَةِ لَفِيْ ضَلٰلٍۢ بَعِيْدٍ١٨
Yasta‘jilu bihal-lażīna lā yu'minūna bihā, wal-lażīna āmanū musyfiqūna minhā, wa ya‘lamūna annahal-ḥaqq(u), alā innal-lażīna yumārūna fis-sā‘ati lafī ḍalālim ba‘īd(in).
[18] Degenen die er niet in geloven vragen om het (Uur) te bespoedigen. En degenen die geloven zijn er bevreesd voor, en zij weten dat het de Waarheid is. Weet: voorwaar, degenen die over het Uur redetwisten verkeren in vergaande dwaling.

اَللّٰهُ لَطِيْفٌۢ بِعِبَادِهٖ يَرْزُقُ مَنْ يَّشَاۤءُ ۚوَهُوَ الْقَوِيُّ الْعَزِيْزُ ࣖ١٩
Allāhu laṭīfum bi‘ibādihī yarzuqu may yasyā'(u), wa huwal-qawiyyul-‘azīz(u).
[19] Allah is Zachtmoedig voor Zijn dienaren, Hij voorziet wie Hij wil, en Hij is de Sterke, de Almachtige.

مَنْ كَانَ يُرِيْدُ حَرْثَ الْاٰخِرَةِ نَزِدْ لَهٗ فِيْ حَرْثِهٖۚ وَمَنْ كَانَ يُرِيْدُ حَرْثَ الدُّنْيَا نُؤْتِهٖ مِنْهَاۙ وَمَا لَهٗ فِى الْاٰخِرَةِ مِنْ نَّصِيْبٍ٢٠
Man kāna yurīdu ḥarṡal-ākhirati nazid lahū fī ḥarṡih(ī), wa man kāna yurīdu ḥarṡad-dun-yā nu'tihī minhā, wa mā lahū fil-ākhirati min naṣīb(in).
[20] Wie de beloning van het Hiernamaals wenst, voor hem vermeerderen Wij zijn beloning; en wie de beloning van het wereldse leven wenst, am hem geven Wij daarvan, maar voor hem is er in het Hiernamaals geen aandeel.

اَمْ لَهُمْ شُرَكٰۤؤُا شَرَعُوْا لَهُمْ مِّنَ الدِّيْنِ مَا لَمْ يَأْذَنْۢ بِهِ اللّٰهُ ۗوَلَوْلَا كَلِمَةُ الْفَصْلِ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ ۗوَاِنَّ الظّٰلِمِيْنَ لَهُمْ عَذَابٌ اَلِيْمٌ٢١
Am lahum syurakā'u syara‘ū lahum minad-dīni mā lam ya'żam bihillāh(u), wa lau lā kalimatul-faṣli laquḍiya bainahum, wa innaẓ-ẓālimīna lahum ‘ażābun alīm(un).
[21] Hebben zij deelgenoten die hun in de godsdienst dat voorschrijven waartoe Allah geen toestemming heeft gegeven? En als er niet een beslissend Woord (van Allah) was, dan zouden zij reeds bestraft zijn. Voorwaar, voor de onrechtvaardigen is er een pijnlijke bestraffing.

تَرَى الظّٰلِمِيْنَ مُشْفِقِيْنَ مِمَّا كَسَبُوْا وَهُوَ وَاقِعٌۢ بِهِمْ ۗوَالَّذِيْنَ اٰمَنُوْا وَعَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ فِيْ رَوْضَاتِ الْجَنَّاتِۚ لَهُمْ مَّا يَشَاۤءُوْنَ عِنْدَ رَبِّهِمْ ۗذٰلِكَ هُوَ الْفَضْلُ الْكَبِيْرُ٢٢
Taraẓ-ẓālimīna musyfiqīna mimmā kasabū wa huwa wāqi‘um bihim, wal-lażīna āmanū wa ‘amiluṣ-ṣāliḥāti fī rauḍātil-jannāt(i), lahum mā yasyā'ūna ‘inda rabbihim, żālika huwal-faḍlul-kabīr(u).
[22] Jij ziet de onrechtvaardigen bevreesd zijn voor wat zij hebben verricht en hij (de bestraffing) treft hen. Maar degenen die geloven en goede werken verrichten, zij verkeren in de Tuinen van het Paradijs. Voor hen is er bij hun Heer wat zij maar wensen. Dat is de grote gunst.

ذٰلِكَ الَّذِيْ يُبَشِّرُ اللّٰهُ عِبَادَهُ الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا وَعَمِلُوا الصّٰلِحٰتِۗ قُلْ لَّآ اَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ اَجْرًا اِلَّا الْمَوَدَّةَ فِى الْقُرْبٰىۗ وَمَنْ يَّقْتَرِفْ حَسَنَةً نَّزِدْ لَهٗ فِيْهَا حُسْنًا ۗاِنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ شَكُوْرٌ٢٣
Żālikal-lażī yubasysyirullāhu ‘ibādahul-lażīna āmanū wa ‘amiluṣ-ṣāliḥāt(i), qul lā as'alukum ‘alaihi ajran illal-mawaddata fil-qurbā, wa may yaqtarif ḥasanatan nazid lahū fīhā ḥusnā(n), innallāha gafūrun syakūr(un).
[23] Dat is wat Allah als verheugende tijding aan zijn dienaren verkondigt, degenen die geloven en goede werken verrichten. Zeg (O Moehammad): "Ik vraag van jullie geen beloning, alleen liefde voor de naaste verwanten. En voor wie m goede daad verricht vermenigvuldigen Wij het goede. Voorwaar, Allah is de Vergevensgezinde, de Waarderende.

اَمْ يَقُوْلُوْنَ افْتَرٰى عَلَى اللّٰهِ كَذِبًاۚ فَاِنْ يَّشَاِ اللّٰهُ يَخْتِمْ عَلٰى قَلْبِكَ ۗوَيَمْحُ اللّٰهُ الْبَاطِلَ وَيُحِقُّ الْحَقَّ بِكَلِمٰتِهٖ ۗاِنَّهٗ عَلِيْمٌ ۢبِذَاتِ الصُّدُوْرِ٢٤
Am yaqūlūnaftarā ‘alallāhi każibā(n), fa'iy yasya'illāhu yakhtim ‘alā qalbik(a), wa yamḥullāhul-bāṭila wa yuḥiqqul-ḥaqqa bikalimātih(ī), innahū ‘alīmum biżātiṣ-ṣudūr(i).
[24] Of zeggen zij dat hij (Moehammad) een leugen over Allah verzonnen heeft? Als Allah het wil, dan verzegek Hij jouw hart. Allah wist de valsheid uit en Hij bevestigt de Waarheid met Zijn Woorden. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat zich in de harten bevindt.

وَهُوَ الَّذِيْ يَقْبَلُ التَّوْبَةَ عَنْ عِبَادِهٖ وَيَعْفُوْا عَنِ السَّيِّاٰتِ وَيَعْلَمُ مَا تَفْعَلُوْنَۙ٢٥
Wa huwal-lażī yaqbalut-taubata ‘an ‘ibādihī wa ya‘fū ‘anis-sayyi'āti wa ya‘lamu mā taf‘alūn(a).
[25] En Hij is Degene Die het berouw van Zijn dienaren aanvaardt. En Hij vergeeft de slechte daden en Hij weet wat jullie doen.

وَيَسْتَجِيْبُ الَّذِيْنَ اٰمَنُوْا وَعَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ وَيَزِيْدُهُمْ مِّنْ فَضْلِهٖ ۗوَالْكٰفِرُوْنَ لَهُمْ عَذَابٌ شَدِيْدٌ٢٦
Wa yastajībul-lażīna āmanū wa ‘amiluṣ-ṣāliḥāti wa yazīduhum min faḍlih(ī), wal-kāfirūna lahum ‘ażābun syadīd(un).
[26] Hij verhoort degenen die geloven en goede werken verrichten en vemenigvuldigt voor hen van Zijn gunst, maar voor de ongelovigen is er een harde bestraffing.

۞ وَلَوْ بَسَطَ اللّٰهُ الرِّزْقَ لِعِبَادِهٖ لَبَغَوْا فِى الْاَرْضِ وَلٰكِنْ يُّنَزِّلُ بِقَدَرٍ مَّا يَشَاۤءُ ۗاِنَّهٗ بِعِبَادِهٖ خَبِيْرٌۢ بَصِيْرٌ٢٧
Wa lau basaṭallāhur rizqa li‘ibādihī labagau fil-arḍi wa lākiy yunazzilu biqadarim mā yasyā'(u), innahū bi‘ibādihī khabīrum baṣīr(un).
[27] En als Allah de voorzieningen aan Zijn dienaren had verruimd, dan zouden zij zeker buitensporig hebben gehandeld op de aarde, maar Hij zendt volgens een bepaalde maat neer wat Hij wil. Voorwaar, Hij is Alwetend over Zijn dienaren, Alziend.

وَهُوَ الَّذِيْ يُنَزِّلُ الْغَيْثَ مِنْۢ بَعْدِ مَا قَنَطُوْا وَيَنْشُرُ رَحْمَتَهٗ ۗوَهُوَ الْوَلِيُّ الْحَمِيْدُ٢٨
Wa huwal-lażī yunazzilul-gaiṡa mim ba‘di mā qanaṭū wa yansyuru raḥmatah(ū), wa huwal-waliyyul-ḥamīd(u).
[28] En Hij is Degene Die de regen neerzendt nadat zij wanhoopten, en Hij verspreidt Zijn Barmhartigheid, en Hij is de Beschermheer, de Geprezene.

وَمِنْ اٰيٰتِهٖ خَلْقُ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِ وَمَا بَثَّ فِيْهِمَا مِنْ دَاۤبَّةٍ ۗوَهُوَ عَلٰى جَمْعِهِمْ اِذَا يَشَاۤءُ قَدِيْرٌ ࣖ٢٩
Wa min āyātihī khalqus-samāwāti wal-arḍi wa mā baṡṡa fīhimā min dābbah(tin), wa huwa ‘alā jam‘ihim iżā yasyā'u qadīr(un).
[29] En tot Zijn Tekenen behoort de schepping van de hemelen en de aarde en de levende wezens die daarop rondlopen. En Hij is in stad om hen te verzamelen, wanneer Hij wil.

وَمَآ اَصَابَكُمْ مِّنْ مُّصِيْبَةٍ فَبِمَا كَسَبَتْ اَيْدِيْكُمْ وَيَعْفُوْا عَنْ كَثِيْرٍۗ٣٠
Wa mā aṣābakum mim muṣībatin fabimā kasabat aidīkum wa ya‘fū ‘an kaṡīr(in).
[30] En er treft jullie geen ramp, of het is vanwege wat jullie handen hebben verricht, maar Hij vergeeft veel.

وَمَآ اَنْتُمْ بِمُعْجِزِيْنَ فِى الْاَرْضِۚ وَمَا لَكُمْ مِّنْ دُوْنِ اللّٰهِ مِنْ وَّلِيٍّ وَّلَا نَصِيْرٍ٣١
Wa mā antum bimu‘jizīna fil-arḍ(i), wa mā lakum min dūnillāhi miw waliyyiw wa lā naṣīr(in).
[31] En jullie zullen op de aarde nooit kunnen ontkomen. En er is voor jullie naast Allah geen beschermer en geen helper.

وَمِنْ اٰيٰتِهِ الْجَوَارِ فِى الْبَحْرِ كَالْاَعْلَامِ ۗ٣٢
Wa min āyātihil-jawāri fil-baḥri kal-a‘lām(i).
[32] En tot Zijn Tekenen behoren de schepen zo groot als bergen die op de zee varen.

اِنْ يَّشَأْ يُسْكِنِ الرِّيْحَ فَيَظْلَلْنَ رَوَاكِدَ عَلٰى ظَهْرِهٖۗ اِنَّ فِيْ ذٰلِكَ لَاٰيٰتٍ لِّكُلِّ صَبَّارٍ شَكُوْرٍۙ٣٣
Iy yasya' yuskinir-rīḥa fa yaẓlalna rawākida ‘alā ẓahrih(ī), inna fī żālika la'āyātil likulli ṣabbārin syakūr(in).
[33] En als Hij wil, dan laat Hij de wind liggen, zodat de schepen stil komen te liggen op haar oppervlak. Voorwaar, daarin zijn zeker tekenen vooir iedere geduldige en dankbare.

اَوْ يُوْبِقْهُنَّ بِمَا كَسَبُوْا وَيَعْفُ عَنْ كَثِيْرٍۙ٣٤
Au yūbiqhunna bimā kasabū wa ya‘fu ‘an kaṡīr(in).
[34] Of Hij vernietigt deze (schepen) wegens wat zij verichtten, maar Hij vergeeft veel.

وَّيَعْلَمَ الَّذِيْنَ يُجَادِلُوْنَ فِيْٓ اٰيٰتِنَاۗ مَا لَهُمْ مِّنْ مَّحِيْصٍ٣٥
Wa ya‘lamal-lażīna yujādilūna fī āyātinā, mā lahum mim maḥīṣ(in).
[35] En opdat zij die over Onze Tekenen redetwisten weten dat er voor hen geen uitweg is.

فَمَآ اُوْتِيْتُمْ مِّنْ شَيْءٍ فَمَتَاعُ الْحَيٰوةِ الدُّنْيَا ۚوَمَا عِنْدَ اللّٰهِ خَيْرٌ وَّاَبْقٰى لِلَّذِيْنَ اٰمَنُوْا وَعَلٰى رَبِّهِمْ يَتَوَكَّلُوْنَۚ٣٦
Famā ūtītum min syai'in fa matā‘ul-ḥayātid-dun-yā, wa mā ‘indallāhi khairuw wa abqā lil-lażīna āmanū wa ‘alā rabbihim yatawakkalūn(a).
[36] En wat jullie gegeven is, is slechts een vergankelijke genieting van het wereldse leven. Maar wat zich bij Allah bevindt is beter en blijvender voor hen die geloven en die op hun Heer vertrouwen.

وَالَّذِيْنَ يَجْتَنِبُوْنَ كَبٰۤىِٕرَ الْاِثْمِ وَالْفَوَاحِشَ وَاِذَا مَا غَضِبُوْا هُمْ يَغْفِرُوْنَ ۚ٣٧
Wal-lażīna yajtanibūna kabā'iral-iṡmi wal-fawāḥisya wa iżā mā gaḍibū hum yagfirūn(a).
[37] En (zij zijn) degenen die de grote zonden en de verdorvenheid mijden. En als zij boos zijn, dan vergeven zij.

وَالَّذِيْنَ اسْتَجَابُوْا لِرَبِّهِمْ وَاَقَامُوا الصَّلٰوةَۖ وَاَمْرُهُمْ شُوْرٰى بَيْنَهُمْۖ وَمِمَّا رَزَقْنٰهُمْ يُنْفِقُوْنَ ۚ٣٨
Wal-lażīnastajābū lirabbihim wa aqāmuṣ-ṣalāta wa amruhum syūrā bainahum, wa mimmā razaqnāhum yunfiqūn(a).
[38] En (zij zijn) degenen die gehoor geven aan hun Heer en de shalât onderhouden, en hun zaken in onderling overleg (Sjôera) beslissen, en zij geven uit van waar Wij hun mee voorzien hebben.

وَالَّذِيْنَ اِذَآ اَصَابَهُمُ الْبَغْيُ هُمْ يَنْتَصِرُوْنَ٣٩
Wal-lażīna iżā aṣābahumul-bagyu hum yantaṣirūn(a).
[39] En (zij zijn) degenen die, als onrecht hen treft, zich verdedigen.

وَجَزٰۤؤُا سَيِّئَةٍ سَيِّئَةٌ مِّثْلُهَا ۚفَمَنْ عَفَا وَاَصْلَحَ فَاَجْرُهٗ عَلَى اللّٰهِ ۗاِنَّهٗ لَا يُحِبُّ الظّٰلِمِيْنَ٤٠
Wa jazā'u sayyi'atin sayyi'atum miṡluhā, faman ‘afā wa aṣlaḥa fa ajruhū ‘alallāh(i), innahū lā yuḥibbuẓ-ẓālimīn(a).
[40] En de vergelding voor een slechte daad is dezelfde slechte daad, maar voor wie vergeeft en verzoent: zijn beloning is bij Allah. Voorwaar, Hij houdt niet van de onrechtplegers.

وَلَمَنِ انْتَصَرَ بَعْدَ ظُلْمِهٖ فَاُولٰۤىِٕكَ مَا عَلَيْهِمْ مِّنْ سَبِيْلٍۗ٤١
Wa lamanintaṣara ba‘da ẓulmihī fa ulā'ika mā ‘alaihim min sabīl(in).
[41] En wie zich verdedigt nadat hem onrecht is aangedaan: zij zijn degenen tegen wie er geen weg (tot bestraffing) is.

اِنَّمَا السَّبِيْلُ عَلَى الَّذِيْنَ يَظْلِمُوْنَ النَّاسَ وَيَبْغُوْنَ فِى الْاَرْضِ بِغَيْرِ الْحَقِّۗ اُولٰۤىِٕكَ لَهُمْ عَذَابٌ اَلِيْمٌ٤٢
Innamas-sabīlu ‘alal-lażīna yaẓlimūnan-nāsa wa yabgūna fil-arḍi bigairil-ḥaqq(i), ulā'ika lahum ‘ażābun alīm(un).
[42] Er is wel een weg (tot bestraffing) tegen degenen die de mensen onrecht aandeden en die zonder recht buitensporig op aarde handelden. Zij zijn degenen voor wie er een pijnlijke bestraffing is.

وَلَمَنْ صَبَرَ وَغَفَرَ اِنَّ ذٰلِكَ لَمِنْ عَزْمِ الْاُمُوْرِ ࣖ٤٣
Wa laman ṣabara wa gafara inna żālika lamin ‘azmil-umūr(i).
[43] Maar wie geduldig was en vergaf voorwaar, dat behoort zeker tot de aanbevolen daden.

وَمَنْ يُّضْلِلِ اللّٰهُ فَمَا لَهٗ مِنْ وَّلِيٍّ مِّنْۢ بَعْدِهٖ ۗوَتَرَى الظّٰلِمِيْنَ لَمَّا رَاَوُا الْعَذَابَ يَقُوْلُوْنَ هَلْ اِلٰى مَرَدٍّ مِّنْ سَبِيْلٍۚ٤٤
Wa may yuḍlilillāhu famā lahū miw waliyyim mim ba‘dih(ī), wa taraẓ-ẓālimīna lammā ra'awul-‘ażāba yaqūlūna hal ilā maraddim min sabīl(in).
[44] En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er daarna geen helper. En jij zult zien dat wanneer de onrechtplegers de straf zien, zij zullen zeggen: "Is er voor ons nog een weg om (naar de aarde) terug, te keren?"

وَتَرٰىهُمْ يُعْرَضُوْنَ عَلَيْهَا خٰشِعِيْنَ مِنَ الذُّلِّ يَنْظُرُوْنَ مِنْ طَرْفٍ خَفِيٍّۗ وَقَالَ الَّذِيْنَ اٰمَنُوْٓا اِنَّ الْخٰسِرِيْنَ الَّذِيْنَ خَسِرُوْٓا اَنْفُسَهُمْ وَاَهْلِيْهِمْ يَوْمَ الْقِيٰمَةِ ۗ اَلَآ اِنَّ الظّٰلِمِيْنَ فِيْ عَذَابٍ مُّقِيْمٍ٤٥
Wa tarāhum yu‘raḍūna ‘alaihā khāsyi‘īna minaż żulli yanẓurūna min ṭarfin khafiyy(in), wa qālal-lażīna āmanū innal-khāsirīnal-lażīna khasirū anfusahum wa ahlīhim yaumal-qiyāmah(ti), alā innaẓ-ẓālimīna fī ‘ażābim muqīm(in).
[45] En jij zult zien hoe zij naar haar (de Hel) worden gesleept, vrezend door de vernedering. Zij kijken met een zwakke blik. En degenen die geloven zeggen: "Voorwaar, de verliezers zijn degenen die zichzelf en hun families verlies hebben toegebracht op de Dag der Opstanding." Weet dat de onrechtvaardigen in een eeuwige bestraffing zullen verken."

وَمَا كَانَ لَهُمْ مِّنْ اَوْلِيَاۤءَ يَنْصُرُوْنَهُمْ مِّنْ دُوْنِ اللّٰهِ ۗوَمَنْ يُّضْلِلِ اللّٰهُ فَمَا لَهٗ مِنْ سَبِيْلٍ ۗ٤٦
Wa mā kāna lahum min auliyā'a yanṣurūnahum min dūnillāh(i), wa may yuḍlilillāhu famā lahū min sabīl(in).
[46] En er is voor hen naast Allah geen beschermer die hen kan helpen. En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt, voor hem is er geen weg (om nog Leiding te vinden).

اِسْتَجِيْبُوْا لِرَبِّكُمْ مِّنْ قَبْلِ اَنْ يَّأْتِيَ يَوْمٌ لَّا مَرَدَّ لَهٗ مِنَ اللّٰهِ ۗمَا لَكُمْ مِّنْ مَّلْجَاٍ يَّوْمَىِٕذٍ وَّمَا لَكُمْ مِّنْ نَّكِيْرٍ٤٧
Istajībū lirabbikum min qabli ay ya'tiya yaumul lā maradda lahū minallāh(i), mā lakum mim malja'iy yauma'iżiw wa mā lakum min nakīr(in).
[47] Geeft gehoor aan jullie Heer, voordat er een Dag komt van Allah die onafwendbaar is. Er zal voor jullie geen toevluchtsoord zijn en er is geen ontkenning voor jullie (van jullie zonden).

فَاِنْ اَعْرَضُوْا فَمَآ اَرْسَلْنٰكَ عَلَيْهِمْ حَفِيْظًا ۗاِنْ عَلَيْكَ اِلَّا الْبَلٰغُ ۗوَاِنَّآ اِذَآ اَذَقْنَا الْاِنْسَانَ مِنَّا رَحْمَةً فَرِحَ بِهَا ۚوَاِنْ تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌ ۢبِمَا قَدَّمَتْ اَيْدِيْهِمْ فَاِنَّ الْاِنْسَانَ كَفُوْرٌ٤٨
Fa in a‘raḍū famā arsalnāka ‘alaihim ḥafīẓā(n), in ‘alaika illal-balāg(u), wa innā iżā ażaqnal-insāna minnā raḥmatan fariḥa bihā, wa in tuṣibhum sayyi'atum bimā qaddamat aidīhim fa'innal-insāna kafūr(un).
[48] En als zij zich dan afwenden: Wij hebben jou niet als waker over hen gezonden, jij bent niets dan een verkondiger. En voorwaar, wanneer Wij de mens een genieting van Ons laten proeven, dan is hij er blij meer. Maar als een tegenslag hem treft wegens wat zijn handen hebben voortgebracht: voorwaar, de mens is zeer ondankbaar.

لِلّٰهِ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَالْاَرْضِۗ يَخْلُقُ مَا يَشَاۤءُ ۗيَهَبُ لِمَنْ يَّشَاۤءُ اِنَاثًا وَّيَهَبُ لِمَنْ يَّشَاۤءُ الذُّكُوْرَ ۙ٤٩
Lillāhi mulkus-samāwāti wal-arḍ(i), yakhluqu mā yasyā'(u), yahabu limay yasyā'u ināṡaw wa yahabu limay yasyā'uż-żukūr(a).
[49] Aan Allah behoort de heerschappij van de hemelen en de aarde. Hij schept wat Hij wil en hij schenkt meisjes aan wie Hij wil en Hij schenkt jongens aan wie Hij wil.

اَوْ يُزَوِّجُهُمْ ذُكْرَانًا وَّاِنَاثًا ۚوَيَجْعَلُ مَنْ يَّشَاۤءُ عَقِيْمًا ۗاِنَّهٗ عَلِيْمٌ قَدِيْرٌ٥٠
Au yuzawwijuhum żukrānaw wa ināṡā(n), wa yaj‘alu may yasyā'u ‘aqīmā(n), innahū ‘alīmun qadīr(un).
[50] Of Hij schenkt hun jongens en meisjes. En Hij maakt onvruchtbaar wie Hij wil. Voorwaar, Hij is Alwetend, Almachtig.

۞ وَمَا كَانَ لِبَشَرٍ اَنْ يُّكَلِّمَهُ اللّٰهُ اِلَّا وَحْيًا اَوْ مِنْ وَّرَاۤئِ حِجَابٍ اَوْ يُرْسِلَ رَسُوْلًا فَيُوْحِيَ بِاِذْنِهٖ مَا يَشَاۤءُ ۗاِنَّهٗ عَلِيٌّ حَكِيْمٌ٥١
Wa mā kāna libasyarin ay yukallimahullāhu illā waḥyan au miw warā'i ḥijābin au yursila rasūlan fa yūḥiya bi'iżnihī mā yasyā'(u), innahū ‘aliyyun ḥakīm(un).
[51] Het past de mens niet dat Allah tot hem spreekt, behalve door middel van een openbaring of van achter een scherm of door het zenden van een gezant (Djibrîl), die het dan openbaart met Zijn toestemming, zoals Hij wil. Voorwaar, Hij is Verheven, Alwijs.

وَكَذٰلِكَ اَوْحَيْنَآ اِلَيْكَ رُوْحًا مِّنْ اَمْرِنَا ۗمَا كُنْتَ تَدْرِيْ مَا الْكِتٰبُ وَلَا الْاِيْمَانُ وَلٰكِنْ جَعَلْنٰهُ نُوْرًا نَّهْدِيْ بِهٖ مَنْ نَّشَاۤءُ مِنْ عِبَادِنَا ۗوَاِنَّكَ لَتَهْدِيْٓ اِلٰى صِرَاطٍ مُّسْتَقِيْمٍۙ٥٢
Wa każālika auḥainā ilaika rūḥam min amrinā, mā kunta tadrī mal-kitābu wa lal-īmānu wa lākin ja‘alnāhu nūran nahdī bihī man nasyā'u min ‘ibādinā, wa innaka latahdī ilā ṣirāṭim mustaqīm(in).
[52] Zó hebben Wij aan jou een openbaring neergezonden, een zaak van Ons. Jij wist toen niet wat het Boek (de Koran) was en wat het geloof was, maar Wij hebben hem tot een licht gemaakt waarmee Wij van Onze dienaren leiden wie Wij willen. En voorwaar, jij leidt zeker naar een recht Pad.

صِرَاطِ اللّٰهِ الَّذِيْ لَهٗ مَا فِى السَّمٰوٰتِ وَمَا فِى الْاَرْضِۗ اَلَآ اِلَى اللّٰهِ تَصِيْرُ الْاُمُوْرُ ࣖ٥٣
Ṣirāṭillāhil-lażī lahū mā fis-samāwāti wa mā fil-arḍ(i), alā ilallāhi taṣīrul-umūr(u).
[53] Het is het Pad van Allah, Degene aan Wie alles wat in de hemelen en op de aarde is toebehoort. Weet: alle zaken keren tot Allah terug.